Artikel
EEN VRAAG VRAAGT OM EEN ANTWOORD
Communicatie is een spel van vraag en antwoord. Door vragen te stellen komt er een dialoog op gang. Ieder gesprek heeft een doel: door te vragen bereikt u dit doel of verzamelt u gegevens die u hierbij helpen. Mits u uw vragen bewust formuleert.
Functie
- Een vraag vraagt om een antwoord, er ontstaat een gesprek.
- Door vragen te stellen houdt u de leiding over het gesprek.
- Vragen roepen minder weerstand op dan beweringen: u bereikt gemakkelijker uw doel.
- Met een vraag toont u interesse in de ander en wint daarmee sympathie; een goede basis.
- Met vragen verzamelt u informatie.
- Door te vragen peilt u of u nog op dezelfde golflengte zit; heeft u elkaar goed begrepen?
- Een vraag dwingt de ander tot aandacht en logisch denken.
- Met vragen stellen kunt u tijd winnen.
- Door een wedervraag te stellen verlegt u de denkdruk.
De inhoud van een vraag en de manier waarop u die stelt is net zo belangrijk als de vorm van de vraagstelling.
Inhoud
De inhoud van uw vraag wordt bepaald door het doel van het gesprek: wat wilt u bereiken? Met andere woorden: bereidt het gesprek goed voor en zet uw vragen op papier.
Manier
De manier waarop u uw vraag stelt wordt bepaald door uw spreektechniek. Als uw vraag bijvoorbeeld moeilijk te verstaan is, weinig melodie heeft of ingewikkelde taal bevat, zult u geen bevredigend antwoord krijgen.
Vorm
Met de vorm van de vraagstelling bepaalt u ook de vorm van het antwoord. We onderscheiden open vragen en gesloten vragen.
Open vragen
Kenmerken
- Begint met een vragend voornaamwoord: hoe, wat, waar, waarom, wanneer, wie, welke etc.
Voorbeeld:
1. Waar komt u vandaan?
2. Welke producten gebruikt u? - Geeft een uitgebreider antwoord: de spreker hoeft niet te kiezen en is dus vrij om te antwoorden, waardoor u meer informatie krijgt.
Voorbeeld:
1. Ik kom uit Apeldoorn, maar ik ben geboren in Indonesië. Bovendien heb ik veel gereisd.
2. Ik gebruik Blue Band, maar op de boterham neem ik Becel, omdat …………..
Is minder suggestief: de spreker bepaalt zelf het antwoord en is daardoor spontaner en eerlijker.
Toepassing
- Informatie verzamelen
- Behoefte peilen
- Inventaristeren
Gesloten vragen
Kenmerken
- Begint met een werkwoord.
Voorbeeld:
1. Komt u uit Apeldoorn?
2. Gebruikt u Becel? - Geeft een korter antwoord: u stelt de ander voor een keuze of vraagt om beknopte gegevens.
Voorbeeld:
1. ja
2. nee - Is suggestiever: door een beperkte keuze aan te bieden loopt u de kans een minder juist of eerlijk antwoord te krijgen.
Toepassing
- Keuze vastleggen
- Snel beknopte informatie verkrijgen
- Concluderen
Directe en indirecte vragen
Open en gesloten vragen zijn de belangrijkste vraagvormen waarmee u in een gesprek werkt. Alle andere vragen zijn ook altijd open of gesloten. Ter illustratie noemen wij nog:
Directe vragen
Het gespreksinitiatief ligt bij uzelf.
Indirecte vragen
Het gespreksinitiatief wordt verlegd naar de gesprekspartner.
Voorbeelden
Directe open vraag:
Hoe oud bent u? Waar woont u?
Directe gesloten vraag:
Bent u meerderjarig? Hebt u de Japanse nationaliteit?
Indirecte open vraag:
Hoe denkt u over leeftijd? Waar woont u het liefst?
Indirecte gesloten vraag:
Kunt u dit toelichten? Hebt u daar een verklaring voor?